hemels lichte blokkendoos
In het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad (vrijdag 7 december) staat een artikel over het New Museum of Contemporary Art in New York, waar deze weblog eerder een berichtje aan wijdde. Toen ging het over de delicate dans van kunst, museum en marketing. Naast delicaat is de verstandhouding vaak vooral moeizaam, met veel onbegrip en vooroordelen. Terwijl het juist voor beide partijen voordelig is om met elkaar op te trekken. En dat gebeurt ook wel en het wordt ook flink bevorderd, zoals bijvoorbeeld de Creative Challenge Call en de Amsterdam Creativity Exchange doen. Is het dan wel zo moeizaam, of is dat gebaseerd op vooringenomenheid van de buitenwacht? Deze vraag is niet direct te beantwoorden, maar het is alvast wel interessant om deze vraag door te trekken naar de museale wereld. Wat verwachten wij van een museum? Ik heb altijd gedacht dat een museum een beetje boven de partijen zou staan. Toch de verheven Kunsttempel en van een tempel verwacht je geen al te commerciële acties. Inmiddels moet ik beter weten, en ben ik ook voorstander van een gezonde dosis marketing en publieksgerichtheid, en toch heeft ook mijn verwachtingspatroon al zo’n diepe geul gesleten dat mijn realiteitszin als het ware wijdbeens over de ingesleten spoorvorming moet gaan.
Kunst en commercie hebben veel raakvlakken. Op {“} dotcommedia {“} schreef ik in 2006 een artikel over de assimilatie tussen kunst en commercie.
De werkwijze van kunstenaars in de jaren ’80 en ’90 om op ongebruikelijke plekken (leegstaande industriële gebouwen bijvoorbeeld) kortdurende exposities te houden, die zichzelf “binnen het wereldje” snel bekend maakten, vond een marketing exponent in bijvoorbeeld popUp retail en “planned spontaneity”.
En de musea, hoe kunnen die plek bieden aan de wat rauwere kunstvormen? Of zijn musea daar –in principe- niet voor bedoeld, dienen ze als plek voor de uitgekristalliseerde experimenten? Dat zal iedereen ontkennen. Maar een museum is meestal een (speciaal ontworpen of angepast) gebouw en biedt in die zin al meteen een andere context dan een oude verffabriek of voormalige HBS. Dat leidt meteen tot een denkopgave over de rol van het gebouw in de stad, in de cultuur, voor de bevolking.
In het artikel in het Cultureel Supplement met de titel Gorillabouw, gaat het over de realisatie van het gebouw dat ontworpen is door de architecten Kazuyo Sejima en Ryue Nishizawa van het Japanse bureau Sanaa. De architecten staan bekend om hun hoge graad van verfijning en gevoeligheid voor de sociale en fysieke context van een project. Waren zij wel de aangewezen personen om dit specifieke gebouw in New York te realiseren?
De Nederlandse architect Florian Idenburg heeft het museum voor Sanaa ter plekke gerealiseerd. Hij was gewaarschuwd voor de New Yorkse bouwsector die berucht is en, volgens de New York Times, “substandard”. Nu, na de realisatie, heeft Florian Idenburg zich gevestigd in New York en begint hij er zijn eigen bureau.
Op de pui van het museum staat in grote regenboogkleurige letters HELL YES! Waarom eigenlijk? Het gebouw lijkt een ogenschijnlijk nonchalant geplaatste stapel blokken. Een foto bij het artikel toont de architect met een schetsblok waar het ontwerp in simpele, begrijpelijke lijnen is opgezet. Die eenvoud communiceert daadkrachtig. Waarom wil een ontwerpbureau doorgaans een statement maken in de orde van grootte van de Eiffeltoren, de Piramide van Gizeh, de Tien Geboden? Of gaat het hier niet om een megalomaan statement, maar toch om een zeer doordacht en dienstbaar concept?
The New York Times beschrijft het gebouw als een hypnotiserend urban object, een subtiele kritiek van (op) de kunstwereld en een verfrissend onpretentieuze plek om kunst te zien.
Het artikel begint met een New Yorkse aanhef over het New Yorkse culturele klimaat, waar bijna 100 museums en talloze exposities en begrijpelijkerwijs vele New Yorkse meningen zijn.
“The city is bursting with gorgeous art exhibitions, but where is the raw energy? Where is the new blood, intent on upending the establishment? Today, once-rebellious talents often seem to be wandering lost in the constellation of celebrity, where they soon settle into complacency.”
Bedoeling van de architecten is om de kunst die er te zien zal zijn volledig tot z’n recht te laten komen, met ruimtes die op zichzelf terughoudend zijn, waar de extraverte gebaren juist ontbreken, waar het verschoven patroon van de “blokken” het zonlicht op een geraffineerde manier binnen kan laten vallen. Dat doet eerder denken aan hemels dan aan hels licht.