Hoe kan de bezoeker jou bereiken?
Wat doe je als je een tentoonstelling maakt en je wilt daarmee – behalve het zo doordacht mogelijk tonen van de collectie of het zo indringend mogelijk aansnijden van een thema – interactie met bezoekers opbouwen? Niet alleen ter plekke, maar ook online, ook mobiel en ook ‘zonder bemiddeling van de media’ gewoon fysiek en toch buiten de tentoonstellingsplek… Wat betekent dit voor de informatieoverdracht en het toepassen van nieuwe media? Die vragen kwamen een paar maanden geleden aan bod tijdens een les aan de eerstejaars studenten van de Reinwardt Academie.
We spraken over crossmedia, web 2.0, het bedenken en uitwerken van een (media)concept. Ik merkte al snel dat er vooral gedacht wordt in termen van publieksbereik en marketing: hoe krijgen we de tentoonstelling onder de aandacht en hoe zorgen we ervoor dat zoveel mogelijk mensen naar de tentoonstelling komen.
Zeker, je kan ook op die manier sociale media inzetten en dat met je ook zeker niet laten. Bijvoorbeeld je advertentie of aanplakbiljet plaatsen op een plek waar veel mensen komen en hopen dat ze het aan elkaar doorvertellen. Maak het nog een beetje leuk of spannend ook en dan krijg je vast meer aandacht. Dat was echter niet wat ik bedoelde. Ook geen enquête formulier bij de uitgang met de vraag ‘wat vond u ervan?’ Daarom liet ik ze nadenken over een paar vragen: hoe kan de (potentiële) bezoeker jou bereiken (en wat zou die dan willen weten of vertellen), hoe luister je en hoe (vaak) geef je antwoord?
Natuurlijk krijg je dan heel uiteenlopende oplossingen, of helemaal geen. Het is ook een rare vraag. Zorg voor een uitstekende plek, een bijzondere collectie en maak daar een chique tentoonstelling mee en het publiek komt vanzelf, net als bij de Hermitage. Toch?
Als je niet geïnteresseerd bent in je bezoeker (behalve in de getale waarmee ze komen of het gebrek aan kennis over jouw onderwerp), kun je daar moeilijk een gesprek mee aanknopen. Wanneer je niet openstaat voor vragen en geen tijd of mogelijkheid hebt om deze te beantwoorden (de openingstijden staan immers op de website?), heeft het weinig toegevoegde waarde om sociale media te gebruiken.
De kunst is om met geïnteresseerden, die niet per se bezoeker hoeven te zijn, in gesprek raakt. Of dat je mee mag praten met gesprekken die plaatsvinden binnen bestaande communities en interessegroepen. Ik kan me voorstellen dat een conservator, de gespecialiseerd is in vogels, namens het museum aanwezig is op een community als birdpix en op die manier relevantie toevoegt aan de daar plaats vindende gesprekken. Dezelfde conservator kan op twitter aanwezig zijn en zodoende in gesprek raken met tal van geïnteresseerden en ook nog eens inspelen op actualiteit.
Natuurlijk is het interessant voor het museum als mensen van de community daardoor op de hoogte raken van wat het museum te bieden heeft en er een keer langskomen. Interessanter is naar mijn idee dat het museum op deze manier niet beperkt is tot het gebouw en de daar aanwezige collectie, maar op meer plekken van betekenis kan zijn.
Dat betekent voor een conservator, een educator, communicator of marketeer dat deze persoon actief met sociale media aan de slag gaat en niet alleen zendt, maar in gesprek gaat, luistert en dusdoende relaties aanknoopt en onderhoudt. De consequentie hiervan is dat voornoemde functies (nog) nauwer aan elkaar gekoppeld dienen te worden, of dat er een community manager aangesteld wordt die als spin in het web gaat fungeren. Deze community manager zal zich op veel verschillende terreinen thuis moeten voelen en van veel zaken verstand moeten hebben: webtechniek, webcare, webshops, communicatie, ethiek, pr, crossmedia, journalistiek, collectiemanagement, conservering, educatie, design en dient ook enigzins juridisch onderlegd zijn.
Je zou denken dat de gemiddelde Reinwardt student daarvoor opgeleid wordt. Dat is bijna waar. Wat is dan het verschil tussen community management en het profiel van iemand die aan de Reinwardt Academie afstudeert? Misschien ligt bij de eerste de nadruk meer op communicatie, op sociale media en marketing. Ook de studenten die de minor Digitale Cultuur volgen, zijn nog niet helemaal klaar om community manager te worden. Misschien is dat hoogstens een gebrek aan ervaring en ‘senioriteit’, want met de combinatie van het mayor=programma en voornoemde minor komen de studenten al een heel eind. Of is het een kwestie van focus; is de gemiddelde museumprofessional nog steeds het meest gericht op het object en het inhoudelijke aanbod dat daaruit voortkomt? Het bekende ‘zenden’ dus. Toch kunnen we constateren, dat er steeds meer vraaggericht gewerkt wordt. En dat geeft hoop.
Wat mij nu boeit, is de vraag wat deze ontwikkeling voor effect heeft op bijvoorbeeld het maken van een tentoonstelling. Er zijn wel voorbeelden van tentoonstellingen die mede op basis van voorkeuren van bezoekers samengesteld worden. Hoe vaak wordt er in een tentoonstelling plaats ingeruimd voor toevoegingen van bezoekers, voor twittersearches, voor facebook updates, voor flickr-foto’s, blogposts, foursquare reviews? En hoe pak je dat nu het beste aan? Hoe zorg je dat het daadwerkelijk waarde toevoegt en niet als een geforceerde poging erbij gepropt wordt?
Welk effect kan een fysiek bezoek en de afgelegde route, eventueel gekoppeld aan een persoonlijk profiel, hebben op de tentoonstelling? Of zit de winst vooral in combinaties met andere partijen, bijvoorbeeld de toeristische sector, podiumkunsten, evenementen, citymarketing en vinden deze combinaties vooral buiten het museumgebouw plaats?