Kleinere musea moeten presteren
Op 14 mei 2015 verzorgde ik een lezing ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het Museum voor Vlakglas en Emaillekunst in Ravenstein. Dit museum, dat zichzelf niet eens ziet als museum, staat zwaar onder druk. Er zijn te weinig fondsen om de organisatie op niveau te continueren en de gemeente Oss heeft evenmin voldoende middelen om alle kosten te dekken. Daar was de wethouder cultuur van de gemeente duidelijk in; ook al vindt hij het museum belangrijk en draagt hij het een warm hart toe.
Tijdens mijn lezing vertelde ik, aan de hand van eerder gedane research, waarom het voor de gemeente toch logisch en wenselijk zou zijn om (meer) te investeren in erfgoed en met name dit museum. Dat betekent echter wel dat het museum (fors) aan de bak moet. terwijl er al hard gewerkt wordt. Het museum dient te gaan presteren op gebieden die direct de samenleving raken, en met name een bijdrage leveren aan de gemeente waarin het zich bevindt.
Dat is dan een allereerst bijdrage op gebied van educatie, zowel beleid als uitvoering. Het museum zou een spilfunctie kunnen vormen door een verbindende rol op zich te nemen en initiatieven te ontplooien en te ontlokken bij andere culturele organisaties. Het museum kan een bijdrage leveren aan citymarketing, met name op gebied van vestigingsklimaat en (dag)toerisme; eventueel door samen met horeca en MKB producten te ontwikkelen en een gezamenlijke identiteit te ontwikkelen. Ook kan het museum het voortouw nemen op gebied van bedrijvigheid, met name de maakindustrie, door vanuit een ‘werkplaats’ en/of maker space, met het erfgoed als extra betekenislaag en grondslag, te werken aan nieuwe producten, die lokaal ontworpen, geproduceerd en vermarkt worden.
Omwonenden, bezoekers en bedrijven kunnen daarin samen optrekken, waarbij het museum, samen met scholen en bibliotheken, zorg draagt voor de benodigde educatie en participatie.
Deze mogelijkheden gelden overigens niet voor elk museum. De kans van slagen is afhankelijk van o.a. de context, collectie, locatie en organisatie. Momenteel werk ik aan een publicatie die daar dieper op ingaat en waarschijnlijk na de zomer zal verschijnen. Deze publicatie zal naast theoretische onderbouwing voor de educatie ook een quickscan voor het museum en een eenvoudig stappenplan bevatten. Bij dit model wordt momenteel ook een organisatievorm uitgewerkt: het Makermuseum. Dit ‘museum’ zal dienen als aanjager in een te vormen netwerk en als expertisecentrum voor het ontwikkelen van educatie, gereedschappen, makerspaces en andere ondersteuning. Het Makermuseum wil ook een verhevigd bruikleenverkeer op gang brengen en o de maakindustrie toegespitste wisseltentoonstellingen, die langs verschillende musea kunnen reizen. Productontwikkeling en verkoop is een andere poot die het museum denkt te kunnen ontwikkelen. Maar vooral zal het ‘museum’ als ontmoetingsplek en proeftuin gaan werken. Is dit een museum en bevat het een bruikbare toekomstvisie op erfgoed als middel om het over de samenleving te hebben?
Ook gaf ik aan waarom ik in mijn lezing steeds erfgoed noemde en vind dat de ‘kunstruimte’ zoals directeur Jan Klink het noemt, wel degelijk een museum genoemd mag worden.