Musea als toeristische trekpleister
Zijn musea vanuit de aard der zaak voorbestemd hun (dure) educatieve taken af te stoten, zich te concentreren op beheer en behoud van collecties en moeten ze hun geld verdienen aan toerisme of anders (uitsluitend) virtueel voortbestaan nadat ze die collectie gedigitaliseerd hebben? “Elk museum dat zichzelf niet kan bedruipen als toeristische trekpleister, zal een virtueel museum op internet moeten worden,” stelt Dr. Andreas Eppink in een bericht op Informatie Professional. Op zijn eigen weblog Montaigne House pleit hij voor een nieuwe aanpak voor het beheer van cultuurgoed. Daarbij neemt hij het KIT als voorbeeld.
Hij opent daarbij terecht, al is het bekend, met een verwijzing naar de overgang die plaats heeft gevonden bij tijdschriften, kranten en dergelijke; niet alleen recent (afgelopen tien, vijftien jaar) maar ook al een eeuw geleden. Ik maak nu graag een uitstapje naar weer een andere branche.
Eind vorige eeuw (1998) werd de drogisterij keten Trekpleister overgenomen door Kruidvat. Vier jaar later werden ze allebei alweer overgenomen door de Hongkong–Chinese A.S. Watson Group, onderdeel van Hutchison Whampoa. Afgezien van de namen die bij beide winkelketens lijken te verwijzen naar een tijd van chirurgijns zijn er nog veel meer overeenkomsten; de formules voor deze winkels zijn nagenoeg identiek, maar ze bedienen een ander publiek in een voornamelijk andere regio.
Bildung, niet als links hobbyisme maar als rechts amateurisme?
De enigszins radikale zienswijze van Andres Eppink lijkt een verlate echo van oudere visies op de rol van internet in de samenleving, ontwikkelingen in print- en muziekindustrie (de transitie van trouwe abonnees of losse verkoop naar downloads, met bijbehorende nieuwe businessmodellen). “[musea] zijn fossielen van de Verlichting met als functie om cultuur en civilisatie nader tot het volk te brengen. De Duitsers noemen dat ‘Bildung’. Bildung is altijd een rechtse(!) hobby geweest voor geprivilegieerden die tijd over hadden. De anderen moesten werken. Gelukkig is daarin verandering gekomen en hebben wij nu allemaal tijd over. Maar voor Bildung hoeven we de stoel niet uit [van de stoel], want er is internet.” Dat het digitaliseren allang niet meer de hoop voor de toekomst is, gezien de enorme kosten daarvan en ook van opslag, voortdurende migratie (bestandsformaten, hardware en manier van beschikbaar stellen) en van het toegankelijk maken en aanbieden, is hier blijkbaar niet ter sprake.
Helemaal ongelijk heeft Andreas Eppink natuurlijk niet. Willekeurig welk museum zal zich in toenemende mate zelf moeten bedruipen en daarbij zijn inkomsten van onder andere toeristen belangrijk. Als gevolg van de mogelijkheden van digitalisering en internet zijn er meer manieren gekomen om een museum ‘te bezoeken’. Verder kan ik eigenlijk niet begrijpen waarin Andreas Eppink daar zo stellig over is. Het is ook net of de gesprekken hierover, die de afgelopen 10 jaar hebben plaatsgevonden aan hem voorbij gegaan zijn. En er zijn meer business modellen te bedenken dan alleen inkomsten via toeristen.
Denk aan sponsors, inkomsten uit verhuur van ruimtes, organisatie van evenementen, ontwikkeling van producten. Daarover heeft Andreas Eppink ook nagedacht, maar hij lijkt zichzelf tegen te spreken door enerzijds te beweren dat er verschillende inkomstenbronnen te bedenken zijn, maar het ook wezensvreemd te vinden aan een museum om e.e.a. te organiseren en daarin ondernemerschap aan de dag te leggen. “Wat is de functie van musea? Het zijn geen instituten die cursussen, muziekuitvoeringen of kinderpartijtjes moeten organiseren. Dat kunnen anderen beter. Musea zijn bewaarplaatsen van cultuurgoed. Niet meer en niet minder.”
De vraag is, indachtig de drogisterij ketens, of we met onze musea naar een zelfde soort uniforme formulering (op de achtergrond) gaan, waarbij vooral de naam en uiterlijke kenmerken verschillen, gericht op specifieke doelgroepen.
Of beschouwen we onze musea, hoewel het toeristische trekpleisters kunnen zijn, in toenemende mate als kruidvat, met een lont erin?
Waarom kunnen anderen dat beter organiseren? Als je juist bij een museum een goede locatie voor publieksevenementen hebt, met medewerkers die weten hoe je een ruimte inricht, hoe je bezoekers ontvangt en benadert met meer dan alleen thee met cake, maar ook nog weet te communiceren over belangwekkende thema’s en zo kunt inspelen op een behoefte aan een zinvolle en zingevende tijdsbesteding. Waarom zou de techniek voortschrijden, nieuwe sociale ontwikkelingen en vormen van communicatie met zich meebrengen en het museum intussen stilstaan bij een verouderde formule? Dan maak je van een museum een anachronisme en daar ligt nu juist niet de kracht ervan.
bewaarplaats, gemeenplaats of ontmoetingsplek?
Wat moeten wij bewaren, voor wie? En wie draagt de zorg en de kosten daarvoor? Hoeveel draagvlak is er straks over voor het bewaren van erfgoed in depots met daarbij (slechts) een virtueel toegankelijke variant? Ik durf te wedden dat er dan een politicus komt die de stem van het volk verwoordt en zegt dat we die spullen beter kunnen wegdoen als toch niemand ze in levende lijven kan zien, als we toch genoeg moeten hebben aan de virtuele representatie. En dan? Of is dat het moment om het gros van cultuurgoed af te stoten, zoals Andreas Eppink betoogt, en te laten beheren en bewaren door particulieren? Dat is wel weer een interessante gedachte. Toen ik onlangs in de jury zat die moest beslissen over het lot van de voormalige verzameling typemachines van WF Hermans, hebben we besloten deze verzameling naar een particulier te laten gaan.
Andres Eppink zegt: “Helaas ga ik nu vloeken in de kerk: een groot deel van wat musea in depot hebben ligt te verkommeren als winkeldochters; eenmaal gedigitaliseerd is e.e.a. algemeen voldoende toegankelijk. Wat is er in hemelsnaam op tegen om een groot deel van de depotspullen te verkopen of in bruikleen verhuren aan particulieren? Dat levert inkomen op voor het museum. Het zal vele verzamelaars gelukkig maken en de exponaten zullen meer bekijks hebben dan ooit tevoren.”
De crisis in de cultuursector, die maar ten dele economisch van oorsprong is, voelt als Parkinson en Alzheimer tegelijk, we willen wel sturen, maar verliezen de grip. We willen ons alles herinneren, maar merken vooral de hiaten in ons geheugen, die we volstouwen met spullen en vastleggingen van gebruiken en tradities. Maar er is helemaal geen ziekte, alleen een ziektebeeld. Hoe lang kunnen we dat volhouden als we niet kiezen?
“Weet je wat,” lijken we te denken, “we besteden dat proces gewoon uit.” Participatie is daarbij het nieuwe adagium. Onder participatie scharen we dan ook moeiteloos interactie, inclusie, co-creatie, re-enactment, belevingscommunicatie, crowdsourcing en als het moet noemen we onze marketing en communicatie ook gewoon participatie want dan is het niet gedwongen maar uit vrije wil. Of was het gamification? Poeh, ingewikkeld, laten we het op participatie houden.
Dat klinkt negatief. Liefst zou ik een vurig pleidooi zou willen houden ten gunste van participatie. Wanneer het gaat om intrinsieke betrokkenheid, relevantie, vraaggericht werken en wederzijds aandacht schenken, blijf ik graag pleitbezorger van participatie. Het deelnemen uit eigen motivatie, gedeeld belang, co-creatie, of zelfs uit economische overwegingen in een maatschappelijk verantwoord ondernemen, wil ik wel toejuichen.
Musea zijn geen echter niet alleen depots met hier en daar een vitrinekast, maar ontmoetingsplekken waar we ons erfgoed of cultuurgoed zo je wilt – samen met bezoekers en volgers en vrienden en fans! – relevant kunnen maken en houden. Ze moeten tot de verbeelding spreken, inspireren, discussies ontlokken, ontroering brengen, richting geven of ingesleten koersen verleggen en o ja, ook informatie verschaffen. Dat laatste kan heel goed op een gedigitaliseerde manier en de digitale middelen en sociale media (daartussen zit een immens groot verschil) kunnen een bijdrage leveren aan die andere doelstellingen. Het bewaren van ons cultuurgoed, conserveren, opslaan, de beelden en informatie toegankelijk maken, kan zelfs uitbesteed worden. Een museum dat niet zozeer omziet, maar als muze fungeert en tevens als broedplaats voor de toekomst. Dan plaatsen we ons cultuurgoed in de realiteit van nu en maken we het actief in plaats van passief.
De ontwikkeling van nu is naar een gepersonaliseerd en persoonlijk museum, dat een relatie aangaat met bezoekers. Dat is niet nieuw, maar de manier waarop en de mate waarin zullen wel bepalend gaan worden. Een museum dat de tijd neemt om een kopje koffie met je te drinken, speciaal met jou, een museum dat daarom jouw aandacht verdient en krijgt. Dat doet een museum door zowel fysiek als virtueel aanwezig te zijn. Vanuit de crossmedia gedachte weten we allang dat die combinatie het beste werkt.
Of heb ik Andreas Eppink dan verkeerd begrepen? Zie de video hieronder en laat weten wat je er van vindt door te reageren op dit artikel.